OORDEELT NIET! 
Wie stelde mij aan tot rechter over mijn medemensen? Er wordt wel eens gevraagd: ,,hoe kan men een diepe en echte liefde gevoelen, een liefde zo groot dat zij zich uit in het dienen van alles? -- sommige mensen zijn zo laag gezonken, zo klein en hebben zovele zonderlinge, afschuwwekkende, zelfs verachtelijke karaktertrekken.'' Waar, zeer waar, tenminste ogenschijnlijk; doch een andere grote levenswet zegt, dat wij in elke man en vrouw juist die hoedanigheden, die karaktertrekken zullen vinden, welke wij zoeken, of die welke het meest overeenkomen met de hoedanigheden of karaktertrekken van onze eigen natuur. Als wij uitzien naar het zonderlinge, het nietige, het verachtelijke, dan zullen wij dat vinden; doch achter dit alles, achter al wat uiterlijk het meest op de voorgrond treedt, in de diepten van elke mensenziel, is het goede, het ware, het dappere, het liefhebbende, het hemelse, het goddelijke, dat wat nooit verandert, de Godheid zelve, die zich de één of andere tijd zal tonen in hare volle gelijkenis. Een andere wet des levens zegt dat anderen in de regel op ons overbrengen hetgeen onze eigen natuur, of in andere woorden, onze eigen gedachten en gemoedsbewegingen te voorschijn roepen; dezelfde mens zal bijvoorbeeld op twee verschillende personen een geheel verschillende indruk maken, omdat de grotere, betere, reinere en meer algemene natuur van de één het beste, edelste en het meest ware in hem te voorschijn roept, terwijl de kleinere, vittende zelfzuchtige natuur van de ander het tegenovergestelde te voorschijn brengt. 

De verstandige mens zij daarom voorzichtig in hetgeen hij omtrent deze of gene te zeggen heeft; want in het algemeen is het een treurige getuigenis van zichzelf, als men alleen het onaangename, het afschuwwekkende bij de ander vindt. Men leeft steeds in de atmosfeer die men zelf schept. Ook wordt dikwijls gezegd: ,,Maar die man heeft die en die gewoonten, heeft zo en zo gedaan, heeft die dwaling of misslag begaan.'' Doch wie, zegge men dan tot zichzelf, stelde mij aan tot rechter over mijn medemensen? Erken ik niet, dat zodra ik anderen veroordeel, ik tevens een oordeel over mijzelf vel? Eén van beide, of ik oordeel mijzelf, of ik beweer huichelachtig, dat ik mijn gehele leven nooit een zonde of de één of andere dwaling heb begaan, dat ik nooit gestruikeld, nimmer gevallen ben en door deze bekentenis verklaar ik zelf of, een dwaas, of een schurk, of beide te zijn. 
R.W. Trine. 



counter free
Google Analytics Alternative