DE BRON VAN ALLE LEVEN: DE ALBRON.
In het boek ,,Het ontstaan van het Heelal'' kunnen wij in het vijfde hoofdstuk uitvoerig lezen over het ontstaan van de Schepping. In de lezingen, die in de jaren 1949 tot 1952 door Meester Zelanus werden gehouden, werd er door hem verder gegaan met de ontleding van de aan deze Grote Geboorte verbonden wetten. Hij plaatste ons daarmee voor de werkelijke God van al het Leven. De dogmatische God de Vader werd veranderd in een God van Liefde, die niet alleen het vaderschap, maar ook het moederschap vertegenwoordigt. Een God, Die door het Alvaderschap, het Almoederschap en de Alliefde, door de mens naar zijn beeld te scheppen, alles van Zichzelf gaf. Dit beseffen wij te weinig in ons leven. Wij vragen nog steeds, omdat ons gevoel te veel op het ,,halen'' is ingesteld. Er is echter niets meer te halen. Alles wat wij ,,halen'' komt dus van een ander, onze medemens. Ons rest slechts het ,,geven'', waardoor wij gelijk aan God weer alles zullen terugontvangen, maar steeds in een hogere toestand. Dat betekent evolutie, ontwaken! Wij bepalen zelf het verloop van dit ontwaken. In het onderstaande artikel vinden wij de stilte en intense eenheid, die de baring van ons leven betekende. Voordat de Schepping begon, was er niets, totaal niets. Er was alleen leven. Er was ziel en er was geest en dat noemen wij het protoplasma, de Bron, de Albron, waardoor alles is geboren; de Bron, die alles bezit! Wat wij nu - dat zult u aanstonds zien - op Aarde bezitten, is Moeder Natuur. U kunt een boom zien, de dierenwereld, u kijkt naar de ruimte, u ziet Zon, Maan en sterren. Al dat leven is uit die Bron ontstaan. Wij spreken over protoplasma, maar wat is plasma? Dat- kan ik u vertellen. Indien u zich daar één mee voelt, krijgt u, als het ware, het gevoel om te willen uitdijen, om tot werking, tot gevoel, tot daden, tot manifesteren te komen. Het is een kracht, die van binnenuit u komt en het gevoelsleven omvat, het geeft een opwekkend realisme, een rechtvaardigheidsgevoel! Het is een gevoel van geluk, dat u overstraalt, dat u opneemt, dat u inzuigt en dan raakt u op dat ogenblik het levensbloed van de Albron! Het is zo, dat u, wanneer u de Kosmologie, wanneer u de Ruimte beleeft, toch door dat levensbloed van de Albron heen moet om ook daarvan het allereerste ontstaan in u op te nemen, zodat u kunt voelen: 'Ja, wanneer ik nu doorga, doordenk, dan gaat er iets gebeuren.'
En dat is reeds de nieuwe baring: Ik ga baren. Die Ruimte nu, die onmetelijkheid, waar geen licht is, dat is alleen moederschap, dat is baring, dat is het huis van de Ruimte, het hart, de bloedsomloop. Dat heeft persoonlijkheid, dat heeft Alles. Baring, dat is levend fluïde, levensplasma. Dat is een ijle stof, die eerst niet te zien is en toch zichtbaar wordt, want wij zien, wanneer wij gewend zijn aan deze duisternis, als het ware mijlen en mijlen, miljoenen jaren in die ruimte en die diepte, totdat wij daarginds, heel in de verte, denken: Is daar reeds iets bezig zich te verstoffelijken? Er is licht en er is duisternis. Wanneer u een tijd neerligt, uw ogen sluit en ze daarna weer opent en u komt tot de vereenzelviging, tot het éénzijn met die Ruimte, die Moeder - want dat is een Moeder, er wordt aanstonds gebaard - dan lijkt het alsof de Zon opkomt. Een machtig licht is er ontstaan, scherper, krachtiger dan de Zon op zijn hoogtepunt aan kracht en persoonlijkheid bezit voor uw eigen tijd, voor het huidige stadium. In die duisternis komt er een gouden aura naar voren, die niet zichtbaar is, die u niet kunt voelen. En toch voelt u die warmte, die heerlijkheid, die stilte, die rechtvaardigheid! U bent hier beschermd tot in het oneindige.
Er is geen licht, er is slechts duisternis en toch ziet u iets. Dat wil zeggen, dat ook in de mens in zijn diepste duisternis op Aarde - daar, waar het leven straks komt en verstoffelijkt wordt - dat er in die mens, in die allerdiepste werelden toch licht aanwezig is! En nu moeten wij beamen, dat de Albron, de Almoeder (dat is de Almoeder, die oneindigheid, die onmetelijkheid, waarin niets leeft, waarin alleen de Almoeder leeft), alleen wil zijn: baring, moederschap. Er moet gebaard worden en er zal een evolutie komen, die leven naar voren brengt! J a, daar staan we, niet één verkeerde gedachte moet er nu in ons zijn, willen wij de Albron, dit Goddelijk éénzijn beleven, want nu zal God, zal de Albron tot ons spreken. Wij gaan baren, ik dij uit, ik straal uit en hier staat de mens, die mij remt om mijzelf te laten uitstralen. Die mens wil niet denken, wil niet voelen, die mens zegt: 'Ja, wat kan mij dat nu schelen, ik houd mij dan maar liever weer vast aan de Aarde, dan zink ik niet in elkaar, dit gaat te ver van mij weg.' 'Nee', schreeuwt en roept er Iemand, een Stem uit de Ruimte, 'het veraf zijn is het dichtbij vertoeven! In Mijn Bron, in Mijn Leven, in Mijn Baring is er geen veraf zijn, dat bent uzélf. Straks zult u Mijn Eenheid beleven. Maar leg nu toch die menselijke gevoelens af. U bent wel mens, maar maak u in gedachten vrij van die maatschappij, vrij van de verdichte, stoffelijke kosmos. Kom in Mijn levende Hart, want Ik ben de Almoeder, Die u wil ontvangen!' De Almoeder!
In die Almoeder komen wij tot denken en voelen, het zich overgeven van de mens! Wij durven niet te denken. U moet niet denken, want wanneer u denkt, dan betreedt u al het huidige stadium. Dan heeft de wil, de menselijke wil reeds 'het niets zijn' uitgeschakeld. U moet niets willen zijn, want dan bent u alles! 'U bent alles', zegt, Socrates, zegt Christus, 'indien u niets zegt, dan bent u alles.' De mens, die vraagt, is niets, maar de mens, die deze stilte, die deze ruimte wil beleven, is alles, ook al leeft hij onder de grond. Christus sprak in beeldspraak en die beeldspraak krijgt nu vergeestelijking in deze Ruimte, in die Almoeder. Wij gaan zien en voelen, dat op Aarde de Almoeder als het groen van uw roos is en wanneer wij dieper gaan, wij in het hart van die Bron komen, waardoor de Moeder zich heeft geopenbaard. Zij opent zich ... Die donkerte, die duisternis is de Almoeder, en het licht, dat wij gaan waarnemen, die warmte, die wij gaan voelen, dit éénzijn, dat we nu gaan beleven, is het geel van uw roos, de bloem, die als baring en schepping één is. Nu voelen we, dat ook God als Vader aanwezig is op het ogenblik, dat de Almoeder als baring zich nog moet vergeestelijken en verstoffelijken! Kunt u dat vasthouden? God is het Vaderschap, God is in die Ruimte, in die onmetelijkheid aanwezig, want wij zien, dat er licht is. Door die eenheid te ondergaan, dat hart te beleven, gaan we innerlijk voelen, dat er licht is en warmte. Wij zien en die God ziet: Dat leven is reeds bezig zichzelf zichtbaar te maken!
Zo zweeft de mens door die ruimte. De Meesters gaan voor. Broeders en zusters houden elkaars handen vast. U bent één met uw moeder, die u eeuwen geleden hebt gekend, of u ziet daar een moeder met haar kind, maar nu bewust van hun levens. Hand in hand gaan ze nu, gekleed in een machtig, schoon, universeel gewaad en gouden sandaaltjes aan. Hand in hand, als Goddelijke kinderen, geven zij zich over aan deze Stilte, aan dit Alles, deze Albron, die Moeder is, maar die ook Ziel, Geest en een Persoonlijkheid is. Maar die Persoonlijkheid is alleen nu nog te zien als plasma, die is te voelen als stilte, want er is nog geen werking. Langzamerhand- rustig is het - zien wij, dat er een kracht door deze Ruimte gaat, die deze onmetelijkheid, dit lichaam - want het is een lichaam dit organisme vult, de Moeder, de Almoeder is aan haar baringsproces begonnen. Er komt aura en die aura verbindt zich, verspreidt zich door deze onmetelijkheid. Dat is het lichaam, het organisme voor de Almoeder, waaruit God geboren is, waaruit de Vader is ontstaan. Wanneer de bijbel spreekt over de Vader, dan is dat reëel, dan is dat essentieel. Maar wanneer wij spreken van God, dan staat God reeds hier achter ons, want het is slechts een woord, het omvat en beeldt het vader en moederschap, het scheppen en baren, de macht, het gevoel, de rechtvaardigheid, de liefde en de harmonie uit. Dat is God, dat is de Almoeder als Vader! Wij volgen dit alles en gaan nu langzamerhand die aura zien. Overal komt er aura, overal komen er nevelen, zo nu en dan lichtend met een prachtige omstraling, een omlijsting, zoals u dat op Aarde beleeft, wanneer de Zon ondergaat en de wolken worden omstraald, waardoor u die gouden flitsen ziet. Wij zien zo nu en dan in deze Ruimte een lichtend gewaad ontstaan.
Dan staan we voor levend plasma. Dit is allemaal ijle stof, dit is bloed, dit is de moedermelk van de ruimte, dit is baring, dit is levende substantie, dit is ziel, dit is geest, want wij gaan nu een verschijnsel zien en dit verschijnsel is een vonkje van de geestelijke persoonlijkheid als Almoeder. Doordat wij licht zien, doordat wij de duisternis hebben gezien en in deze duisternis de warmte voelen, voelen wij reeds iets van die persoonlijkheid als kracht, rust, vrede en rechtvaardigheid, want stoornissen zijn hier niet te beleven. Dit proces heeft biljoenen tijdperken geduurd. Miljoenen tijdperken, miljoenen jaren volgens uw denken en voelen gingen er voorbij, voordat die nevelen dichter werden en nu zien wij, dat die nevelen afstemming hebben op de wolken, zoals u die op Aarde bezit. Dat speelt zich slechts in enkele seconden af. Er komt duisternis, de wolken gaan zich scheiden en het regent. Die toestand beleven wij aanstonds precies zo op de Maan, die toestand van de Ruimte is de Almoeder in de stof, maar nu als levensadem, gezien voor de mens en deze kosmos. Maar de Maan heeft precies hetzelfde beeld beleefd, want zij heeft haar leven gesplitst. Het embryonale, stoffelijke leven kon beginnen en dat beeld zien wij, beleven wij nu voor de Almoeder. In niets is er verschil. Zo begon het eigenlijke baren voor de Schepping, méér is er niet. Maar in dat 'méér is er niet' ligt alles, daarin beleven wij de ziel, de geest en de persoonlijkheid. De flitsen, die wij waarnemen, zijn een deel van de Almoeder, zoals Zij zal zijn en als persoonlijkheid moet worden, want Zij moet zich vergeestelijken, nee ... Zij moet zich manifesteren, jazeker ...Zij moet zich verstoffelijken. Zij beleeft aanstonds elementale verdichtings en verhardingswetten. Die hele macrokosmos, deze ruimte, waarin Zij leeft, zal gestalte krijgen, want vanuit Haar Leven zal deze ruimte - en zullen andere ruimten - worden gevuld. Ja, waar gaan we nu naar toe? Als u dit vasthoudt, hebben wij niets meer nodig, dan kunnen wij een vaart nemen en het ene tijdperk na het andere beleven. Maar wanneer u aanstonds in dat gebeuren bent, dan moet u door die duisternis heen, door die wolken heen.
Maar u weet: Daarachter leeft de Alziel, het Alleven, de Albron, maar vooral en vóór alles het Almoederschap. Want door te baren - toen de Moeder ging baren en wij in deze ruimte een verdichting ondergingen - is het plasma vanuit het niets zichtbaar geworden. Dat plasma is reeds vaderschap. Vader en moederschap zijn één. Die ruimte gaat door, er komt steeds meer leven en uiteindelijk komen wij tot het verlichten van deze ruimte. Dat kunt u lezen in de boeken 'Het Ontstaan van het Heelal' en 'De Volkeren der Aarde'. Wij zien nu, dat het vaderschap verstoffelijking kreeg, zichtbaar werd; dat het gouden, universele gewaad één licht geworden is. En wat is er nu in die biljoenen jaren gebeurd, wat heeft zich hierin verstoffelijkt? Dit is nog geen stof, want u voelt wel: Wanneer de stof naar voren treedt, dan moet er iets zijn, wat die stof kan waarnemen. Dit is nog altijd Alziel, Algeest, maar de Albron als Moeder heeft zich verdicht als een gouden licht! Ziet u: door baring hebben de Almoeder en de Alvader een eenheid ondergaan; zij zijn beiden licht geworden, want dat licht, dat onzichtbaar voelende licht heeft zich nu door die tijdperken, die miljoenen jaren, zichtbaar verstoffelijkt, vergeestelijkt en nu zien wij de Almoeder en de Alvader in een Goddelijk, lichtend paars gehuld. Dit is nu het lichtende beeld, het licht als God, als Vader voorde Ruimte.
Dit is universeel, onmetelijk diep, maar dit is God als licht, want uit de baring, uit de Moeder is dit licht ontstaan. Dus de Almoeder heeft baring en schepping in zich; de Almoeder ging baren, maar dat werd schepping, want toen dat gevoel, dat plasma uit haar heenging, bezat ook dat licht die aura, dezelfde krachten, die zij bezat: Het gevoel om te scheppen en te baren, te veranderen, te evolueren. Want in en achter dit alles leeft de gedachte, de wil: 'Ik wil mij manifesteren, vergeestelijken en verstoffelijken voor mij n lichaam.' Nu is de Ruimte slechts het Goddelijke organisme, het Goddelijke beeld. Deze Ruimte scheurde vaneen. De Almoeder als Vader dat is vaderschap splitste zich. Zeven tijdperken hebben wij kunnen vaststellen in deze Ruimte. Niet ineens was de Almoeder gereed en was dit universum klaar. Dat waren tijdperken, zei ik u en nu hebben wij kunnen zien - dat leert ons aanstonds de stof, dat bewijzen de hellen en de hemelen - dat er zeven overgangen zijn ontstaan, voordat de Moeder vaderlijk gezag kreeg, voordat de Moeder baarde en haar kind, haar vaderschap schiep. Dit is het licht van de Ruimte! Is dat duidelijk? Dit bent u - aanstonds zult u dat zien - als een Godheid; u bent dus universeel diep in baren en scheppen! Deze Ruimte scheurde dus vaneen en splitste zich in miljarden vonken. En na deze gebeurtenis vloeide het zo uit elkaar, zoals de wolken in uw atmosfeer nu nóg uiteenvloeien en zich mengen. Wanneer de spanning zich ontlaadt en de krachten in de atmosfeer afnemen, dan krijgt u het losscheuren van een wolk. Daarna krijgt u opnieuw een compacte zelfstandigheid, waarin geen trilling, geen scheuring meer aanwezig is.
Die spanning is ontladen. Maar wat gebeurt er nu? Wanneer wij van dat licht miljoenen vonken afnemen, wat gebeurt er dan? Dan gaan wij weer terug naar de duisternis. Dit is de Albron, dit is God als licht. En nu splitst dit licht zich, dat scheurt, dat vloeit zo uit elkaar, omdat het een oneindigheid heeft beleefd, omdat dit het uiteindelijke stadium is om vanuit net moederschap tot het vaderschap voor God te komen, omdat dit het uiteindelijke manifesteren is voor God als geest; dit is de Goddelijke geest. Voel nu: In deze Ruimte is er weer duisternis en toch is er licht. Ziet u, er is licht; het vaderschap hebben we gekend, dit licht is vaderschap voor de Almoeder, de Albron, God; God als Vader. Wij hebben nu God als licht leren kennen, als geest, uit baring, uit de Moeder. Daarachter leeft de Almoeder, en nu gaat dit licht zich manifesteren als een tijdperk, als een zelfstandigheid in het 'nu'. Het heeft zich gesplitst, en dat zien wij. Nu kunt u vragen stellen: Bent u vader, bent u moeder, waarom bent u eigenlijk moeder? Miljoenen vonken hebben we in die Ruimte zien ontstaan, maar u allen, u, vaders en moeders, vertegenwoordigen een ruimte, een universum, de macrokosmos! De Albron splitste zich in miljarden vonken. Maar wat is er gebeurd? Aanstonds beginnen wij, dan gaan wij verder, dan beleven wij de Almoeder voor deze ruimte en dat werd de maan en dat werd de zon. Die twee wetten en werelden in elkaar, die dóór elkaar de manifestatie vanuit het moederschap het vaderschap ondergingen. Die wetten zijn nu geestelijk astraal verstoffelijkt, dat werden Zon en Maan. Er is alléén vader en moederschap in deze ruimte!
Meester Zelanus.