ZIJ DIE ONS VOORGINGEN.... 
Marie Corelli werd op 1 mei 1855 geboren en verliet het aardse leven op 24 april 1924. Zij schreef tijdens haar leven vele boeken, die ons stuk voor stuk met de realiteit van het leven verbinden. De dood werd door haar niet gezien als het absolute einde van alles. Een bekende uitspraak van haar was: ,,EEN DOOD IS ER NIET, WAT ZO SCHIJNT IS OVERGANG''. Wij weten van Jozef Rulof dat zij onder inspiratie schreef. Zo verhaalde zij in haar boek Barabbas het machtige epos rond Golgotha. Er is geen moment in de geschiedenis van de mens op te noemen dat dieper ingrijpt op de menselijke geest dan het gebeuren op Golgotha. Marie Corelli was een wonderbaarlijk instrument. Ondanks haar grote betekenis had- die zij voor vele mensen die in haar tijd naar geestelijke wijsheid zochten - treffen wij echter in de encyclopedie slechts een onbeduidende persoonsbeschrijving van haar aan: Een schrijfster van formaat die in het midden van de vorige eeuw werd geboren.

Haar werk wordt omschreven als ,,oppervlakkig, religieus pathetisch''. Marie Corelli is een van de vele zielen die zich volledig heeft ingezet om de mensheid tot een beter ,,zijn'' te voeren. Wij vonden het alleszins te rechtvaardigen, in het kader van ons denken nog eens even bij haar werk stil te staan. Uit haar boek ,,Het Eeuwige Leven'' citeren wij hieronder een gedeelte, waaruit haar voelen en denken in een wereld van een honderd jaar geleden volledig tot zijn recht komt. Ze kan hiermee een van de wegbereiders voor de Universiteit van Christus worden genoemd.  In het Evangelie van de enige Goddelijke Vriend, die deze wereld ooit heeft gehad, of ooit zal hebben, lezen wij van een stem, de ,,Stem eens roepende in de woestijn''. Er zijn duizenden van die stemmen geweest, de meesten zonder uitwerking. Hun echo's vormden een belangrijk deel van de wereldgeschiedenis, van de oorsprong van de wereld af hebben zij hun waarschuwingen en smekingen vergeefs doen horen. De woestijn heeft er nooit acht op geslagen. De woestijn wil ze ook nu niet horen. 

Waarom voeg ik dan een ongewenste noot bij het koor van afgewezen aanklachten? Hoe durf ik mijn stem in de woestijn verheffen te als andere stemmen, veel sterker en lieflijker, verdrinken in het gelach van de dwazen en de bespotting van de goddelozen? Waarlijk ik weet het niet. Maar ik ben er van overtuigd dat ik niet word gedreven door eigenliefde of aanmatiging. Het is slechts uit liefde en medelijden met de lijdende mensheid, dat ik beproef, een nieuwe, versmade stem te worden, een stem, die, indien al gehoord, mogelijk alleen dient om de spotlust van de een of andere dwaas op te wekken maar, al zou dit zo zijn, dan zou ik het toch niet anders wensen. Ik heb er nooit naar gestreefd één met de wereld te zijn, of mijn woorden in te richten naar de conventionele stromingen van het ogenblik. Ik ben menigmaal aangevallen, toch ben ik niet gewond. Ik ben eveneens dikwijls geprezen, ik ben niet hoogmoedig geworden. Ik heb geen tijd om te letten op de meningen, die hetzij goed, hetzij kwaad, mij onverschillig zijn. En wat smart ik moge hebben gevoeld of gevoeld door de invloed van de menselijke boosaardigheid, dan is dit slechts door het feit, dat menselijke slechtheid bestaat - niet door de poging, die gedaan is mij kwaad te doen.

Wat mij betreft, ik heb geen ogenblik te verliezen in dat, wat men leven noemt, doch wat inderdaad geen leven is. Ik volg de hemelse zaligheid - niet de schaduwen. Dus of gij, - die in de duisternis die gij zelf hebt gemaakt ronddoolt,- wenst te komen tot het kleine licht, dat mij voorlicht, of dat gij u geheel van mij af wil keren, in de door u zelf geschapen donkere afgronden, is mijn zaak niet. Ik kan u niet dwingen mij gezelschap te houden. God zelf kan het niet doen, want het is Zijn wil en Wet dat elke menselijke ziel zijn eigen eeuwigheid zal scheppen. Geen sterveling kan het heil van een ander maken. Ik ben, evenals gij, in de ,,Woestijn'' - maar ik weet dat er middelen zijn om haar te doen bloeien als een roos! Echter - al werd mijn gehele hart en al mijn liefde over u uitgestort, toch zou ik u de Goddelijke heerlijkheid niet kunnen leren, tenzij gij eveneens met uw gehele hart en al uw liefde, vast en onomstotelijk wilde leren. 

Desalniettemin, ten spijt van uw mogelijke onverschilligheid - uw halsstarrigheid kan ik u, zelf vrede en rust voor mijzelf genietende, niet voorbij gaan zonder tenminste te hebben beproefd, die vrede en die rust met u te delen. Velen van u zijn zeer bedroefd, en ik zou liever zien dat u gelukkig was. Uw levenswijze is beuzelachtig en niet bevredigend - uw zogenaamde aangename zonden brengen u in ongedachte smarten en ongelegenheden - uw idealen met betrekking tot genot en vooruitgang blijven ver beneden uw dromen - uw vermaken liggen als een lijkkleed op uw oververmoeide zinnen - uw jeugd snelt heen, als een vlokje dons van de distels, gedreven door de wind - en gij besteedt al uw tijd met koortsachtig te beproeven te leven, zonder het LEVEN te verstaan. Het leven, het voornaamste van alles, het wezen van alles - het LEVEN, dat het uwe is, om vast  te grijpen en vast te houden en te herscheppen, telkens en telkens weer in uw eigen persoon - dit kostbare kleinood werpt gij weg en als het buiten uw bereik valt door uw eigen daad, meent gij, dat zulk een einde nodig en onvermijdelijk was. Arme, ongelukkige stervelingen! Zo zelfgenoegzaam, zo trots, zo onwetend. Evenals enkele onnozele eenvoudige lieden, die, als zij een diamant gevonden hebben, geen onderscheid er in zien met een stuk glas; gij met het Heelal rondom u vliegende in machtige cirkels ter verdediging en bescherming, steeds herscheppende een macht, die u ter beschikking staat om te gebruiken en in bedwang te houden.

Gij meent dat de ganse Kosmos een voortbrengsel is van niets dan blind, dom Toeval en dat het Goddelijke Leven, dat in u trilt, geen ander doel heeft dan u naar de DOOD te voeren! Zeer verwonderlijk en zeer deerniswaardig is het, dat zo'n dwaasheid, zulk een godslastering nog bestaat - en dat de mensheid aan de Almachtige Schepper nog altijd minder wijsheid en minder liefde toeschrijft dan die, waarmee Hij zijn schepselen heeft begiftigd. Want de allereerste les van de wetenschap is, dat Leven het Wezen van God is en dat elk goed resultaat van het individuele Leven onsterfelijk is als God zelf! De ,,Woestijn'' is uitgestrekt - en daarin vinden wij onszelf toch. Sommigen verdwaald ronddolende - enigen lusteloos in de duisternis, neerhurkende, te vermoeid om zich te bewegen, anderen ronddrentelend in ijdele onverschilligheid, nu en dan in twijfel vragende, hoe spoedig en waar de reis zal eindigen - en weinigen, steeds ontdekkende dat het in het geheel geen ,,Woestijn'' is, maar een tuin van lieflijke visioenen en geluiden, waar elke dag zaligheid moest zijn en elke nacht zegen. 

Want als de sluier van hetgeen slechts schijn is, wordt opgeheven, dan worden wij niet meer verleid om schijn voor wezen te nemen. De werkelijkheid van het Leven is Geluk; de Begoocheling van het Leven, die wij zelf scheppen door onjuiste waardering en onvolmaakt begrip van onze eigen krachten, moet wel smart veroorzaken, want in zulk een zelfmisleiding zien wij slechts vaag de waarheid, evenals iemand, die blind geboren werd, slechts kan gissen, hoe schoon de heldere dag is. Maar voor de ziel die Zichzelf heeft gevonden, zijn er geen misleidende lichten of schaduwen meer tussen zijn eigen eeuwigheid en de eeuwigheid van God. Over de ganse wereld zijn er godsdiensten van verschillende soorten, meer of minder zich voegend naar de verschillende typen en rassen van de mensheid. De meeste van deze geloofsvormen zijn geboren uit het peinzend brein van de mens zelf en hebben niets GODDELIJKS in zich. In de vroegste eeuwen waren bijna alle geloofsbelijdenissen niets dan middelen om de onwetenden en zwakken door schrik te dwingen - en enige ervan waren zo bloeddorstig en ruw, dat men er niet van kan lezen zonder een huivering of afkeer.

Hoe het zij, van het eerste ontwaken van het verstand af blijkt, dat de mens steeds de noodzakelijkheid heeft gevoeld in iets sterkers en duurzamers te geloven, dan hijzelf is - en zijn eerste tasten naar waarheid leidde er hem toe, liever dwaze denkbeelden te ontwikkelen van iets, dat wreder, meedogenlozer en slechter dan hijzelf is, dan idealen schoner, rechtvaardiger, getrouwer en liefdevoller dan hijzelf te koesteren. De dageraad van het Christendom bracht de eerste schemerachtige mogelijkheid, dat een evangelie van liefde en medelijden ten slotte meer dienstbaar kon zijn aan de noden van de wereld, dan een onbarmhartig wetboek van slachting en wraak, ofschoon de geschiedenis ons leert, dat de annalen van de christenheid zelf bevlekt zijn met misdaad en tot schande gemaakt door het vergieten van onschuldig bloed. Slechts in latere jaren is de wereld vaag bewust geworden van de ware Kracht, die achter en door alle dingen werkt - de ziel van het Goddelijke, of het psychisch element, dat alle zichtbare en onzichtbare Natuur leven geeft en bezielt. Deze ziel van het Goddelijke - dit psychisch element echter, is van de hedendaagse christelijke geloofsbelijdenis bijna geheel uitgesloten, hetgeen ten gevolge heeft, dat de geloofsbelijdenis zelf haar kracht heeft verloren.

Ik durf zeggen, dat slechts een heel klein deel van de miljoenen personen, die in verschillende vormen de christelijke kerk aanbidden, waarlijk en oprecht geloven, hetgeen zij openlijk getuigen. Geestelijkheid en leken tezamen zijn besmet met de ergste van alle huichelarijen - namelijk God tot getuige te roepen van hun geloof, terwijl zij weten ongelovig te zijn. Het is mogelijk dat gevraagd wordt, hoe ik zo'n bewering durf te uiten? Ik durf, omdat ik ,,weet''.. Het zou onmogelijk zijn voor een volk van dit of enig ander land oprecht de christelijke geloofsbelijdenis te volgen en toch met hun leven voort te gaan als zij doen. Hun leven logenstraft de godsdienst die ZIJ belijden en het schouwspel van het dagelijks leven van de regeringen, bedrijven, beroepen en van de maatschappij doet mij voelen dat het hedendaagse christendom met al zijn kerken en plechtige gebruiken een van de bedroevendste en grootste huichelarijen is. Gij, die deze bladzijden leest noemt uzelf ongetwijfeld een christen. Maar bent gij er een? Gelooft ge werkelijk dat als de dood tot u zal komen, dat die werkelijk geen dood is, maar de eenvoudige overgang in een ander en beter leven? Gelooft gij in de werkelijke onsterfelijkheid van de ziel en beseft ge, wat het betekent? Gij doet het? Gij zijt er van overtuigd?

Lééft gij dan als één, die er van overtuigd is? Bent ge volkomen onverschillig voor de rijkdommen en de zuiver materialistische voordelen van de wereld? Bent ge even gelukkig in armoede als in weelde, geeft ge niet om het oordeel van de wereld? Bent ge besloten tot de hoogste en onzelfzuchtigste idealen van leven en gedrag? Ik zeg niet, dat ge het niet bent; ik vraag u eenvoudig of ge het bent. Indien uw antwoord bevestigend is, logenstraf uw geloofsbelijdenis dan niet door uw dagelijkse gewoonten, gesprekken en manieren; want dat is wat duizenden die zich voor christenen uitgeven doen, en de geestelijkheid is er evenmin vrij van. Ik weet natuurlijk zeer goed dat ik uw waardering of zelfs uw aandacht niet moet verwachten voor zuiver geestelijke zaken. De wereld is het te veel met u eens, zodat ge in uw mening gestijfd wordt en versterkt in uw vooroordeel. Evenwel, zoals ik reeds eerder zei, is dit mijn zaak niet, uw gemoedsleven is het mijne niet en met uw vooroordelen heb ik niets te maken. Mijn geloofsbelijdenis is gebouwd op de NATUUR - de Natuur die rechtvaardig, onoverwinnelijk en toch teder is - de Natuur die ons toont, dat het Leven, zoals wij het nu kennen, in deze tijd en in deze wereld een zegen is, zo rijk in zijn tot nu toe ongebruikte machten en  vermogens dat het in waarheid gezegd kan worden van de grootste meerderheid van de menselijke schepsels, dat ternauwernood een van hen ooit begonnen is te leren hoe te leven... 
N.N. 


counter free
Google Analytics Alternative