'DE MENS EN ZIJN GEESTELIJKE ONTWAKING.' 
Dan gaan we op die karaktereigenschappen staan, we rukken ons zelf van die muur, wij ontdoen ons van de geestelijk armzalige boeien: Want deze zijn uiteindelijk te vernietigen. Eén ruk met uw wil en uw reine, zuivere universele liefde en al het 'staal' van de wereld smelt in u handen: De Universiteit van Christus lééft NU HIER en wordt u gegeven vanuit het Hiernamaals, dat zijn mensen die op Aarde hebben geleefd! KRAAKT het verkeerde in u: Nu is het niet; Onze Lieve Heer heeft me geroepen maar de macht, de wil en de inspiratie, die u van Hem zult ontvangen, indien u aan het WERKELIJKE gevecht begint: Hierna volgt een stilte, een diepe stilte. Meester Zelanus zwijgt enige tijd. Als even later de eerste klanken van de afsluitende muziek opklinken komt er toch nog iets en zegt Meester Zelanus nog: 'Ziet u, er zijn hier nog mensen die vragen: 'gelooft u dat die mens in trance spreekt?' Maar kunt u dit? Ik was wachtende op mijn inspiratie, nog een woordje wilde ik u voor vandaag en voor morgen geven, maar toen zei er iemand, nog hoger: 'Het is nu net zat, net zat: Ziet u en nu verbreken wij dit éénzijn. Wordt geluk: U bent Leven: Maar wees  nu eens in ALLES liefde uw liefde: Zeg nooit: 'Dat weet ik. Want mijn adepten, de discipelen van Christus, krijgen, indien zij hun hoofd buigen Zijn liefde, Zijn weten en Zijn hand: Hij zegt:'En nu om deze steen; wij mogen niet het water inlopen.' Gij gaat - u zult ook geen droefheid voelen - trap op daar; één, twee, drie, vier vijf: Wij hebben niets met zelfmoord te maken...: Wij evolueren nu; wij WETEN:

Gij gelooft niet meer ge weet. Gij kent mij nu voor eeuwigdurend! Dank u. Dus eerst vragen stellen. En dan komt het innerlijke leven tot de reïncarnatie voor het uitdijende geluk, het willen, al het tasbare wakker maken en in handen nemen dat in uw geest aanwezig is. Eerst de hellen, u leest het wel. Maar ga eens met ons hand in hand mee om de demonen daar te beleven, bezwijk eens, ge zijt al angstig wanneer er  een afbrekend mens in uw omgeving komt! Maar nu moeten wij die demonen van en voor de mens bestormen, wij gaan onder dit gedoe wandelen. En nu moet ge de mens leren zich van het kwaad vrij te maken. Maar André kon dat niet; dat heeft hij nog te leren. Hij moet leren dat de demonen zichzelf slaan en niet hem. Hij had te leren, dat hij in tegen door en voor het kwaad sterk zou zijn door zuiver te blijven! En toen liet Meester Alcar -- dat hebt u gelezen -- hem alleen. De reïncarnatie voor dat ogenblik, het uitdijen van en voor het menselijke karakter steeg direct naar de zevende sfeer omhoog! André was alleen. Ik ga verder. In de duisternis ziet men steden en mensen in holen en krotten.Ook zij hebben iets van plasma opgebouwd, dat is hun bezit! Men ziet daar die wereld! Men praat in uw maatschappij over verschrikkelijke mensen en dierlijk gedoe. Maar wat is dat in vergelijking met het voelen en denken van de geest? NIETS! Wij kijken dan ook niet naar die afbraak en vernietiging, het is niets. Maar het moet niet, men strandt, men staat op en voor een dood punt! De demonen in die hel -- ik ga nu verder -- pakten hem beet en wurgden hem bijna. Hij werd verschrikkelijk gekust en men zoog hem leeg, een wilde hartstocht dijde uit. Hij dacht: Mijn God, mijn God, waar ben ik nu? Indien hij maar even een weinig verkeerd verlangen in zich had gehad, dan was dit instrument voor dit ganse leven gesmoord en gestikt! Wanneer er slechts één klein, onrechtvaardig, afdalend, afbrekend verlangen van de mens naar dat demonengedoe uitgaat, deze dat verlangt en wil, is de Godheid reeds gesmoord! Alleen dan is de macht, de kracht, het welzijn en de rechtvaardigheid van de Messias in staat, u vast te houden, geen Meester! Het voorbeeld dat Christus gaf: Doe en handel zo, laat geen haat uit uw ogen stralen; is dan het bezit voor de reïncarnatie! Had André even en wild gevoel gekregen en zijn vuist gebald om terug te slaan, dan was de reïncarnatie vermoord! Maar hij gaf daaraan geen ruimte. Men wordt dus geslagen en getrapt, maar blijft geestelijk Christus, Gethsemané, harmonie en liefde, dan verschijnt CHRISTUS! Men sleurt hem door de duisternis, hij zat daar en er kwam een demon op hem toe. Maar hij had iets geleerd en dat blijde gevoel -- dat kunt ge dagelijks in de maatschappij beleven -- dat machtige bezit, dat uitdijen, dat jubelde hem toe. Hij zei: Maar wat wilt ge? Ik ben zo-even aangevallen, men heeft mij gekust en verzwolgen en dat wilde ik niet. Ik dien voor iets anders en voor geen gekus. Ik dien voor mijzelf, ik dien de mensheid en wil deze het gouden, universele geluk schenken. Daarvoor wil ik leven. Niet voor gezwam in de Ruimte! En dan kwam er de straling van het menselijke oog in de geestelijke mens van Meester Alcar en zag André dat hij voor zijn Meester stond.

Hij zag hem aan, schreide van geluk en riep: Gij zijt het, gij! Daarom zegt de Meester, wanneer wij aan de grens komen van 'het land van haat' , waar André door een schim werd gewurgd: Ziet u ze?  Ja, Meester, moeten wij daarin? Ze zijn reeds hier, dit is de grens. Verder! Overal hoort men het geestelijke gesis. Maar nu de weg, nu moet u daardoor. Is er nu een sprankje verkeerdheid, maar een klein, een miljoenste deel van een vonkje aan haat of hartstocht in u, dan wurgt de geestelijke persoonlijkheid uw 'ik' , want dan hebt ge door het verkeerde denken contact en stemt u zich af op een ruimte of een wereld waarin mensen van uw eigen soort leven! En dan kunt u roepen of om hulp schreeuwen: Moeder, moeder, moeder! Er is geen moeder in de Ruimte, du u kan helpen en staat ge voor uzelf! Is dat niet rechtvaardig? Het kind dat vandaag tegen de moeder zegt: 'Ik doe het niet', ligt overmorgen -- en dat overmorgen is dan een eeuw -- aan de voeten van een geestelijke moeder neergeknield en zegt: Moeder, moeder sla mij maar, ik was verkeerd! Kunt u mij vergeven? Maar het woord 'vergeven' is er niet voor God, noch voor Christus! Het gaat altijd maar weer over vergeven, vergeven, vergeven. De katholieke kerk vraagt en smeekt om vergeving. God heeft niets te vergeven! Ook de Christus niet! Dat woord moet uit het woordenboek van de Ruimte! Het woord 'vergeven' is in disharmonie met de werkelijkheid, want God is Liefde! Ziet u, dat hebt u te verdienen! Wij waren uit de hellen naar de hemelen gegaan en de boeken kwamen op Aarde. André zorgde met dubbeltjes en centen voor de uitgave ervan en bouwde toen aan zijn innerlijk bezit. Hij stond op een kosmisch fundament dat Golgotha aanvaard, want de Christus leeft in 'Een Blik in het Hiernamaals'. Onderweg zag hij een machtige verschijning, die hem toelachte en zij: 'Andre' Ja, wie bent u? Dat zal je later wel zien. En komt het tweede, het derde, het vierde, het vijfde? Ja, zei Meester Alcar, is het niet machtig, ziet ge dat leven uitdijen? De wil om te schrijven wat is dat? Wij vragen niet om moeite of moeheid. Wat is moeheid? Wij maken dat lichaam kapot, dat mij dient om mij tot de reïncarnatie voor de Ruimte, voor de ziel en de geest, voor het licht en het vader en moederschap te voeren. Dat lichaam zal mij dienen. Wij hebben, zei André, met geen moeheid te maken. Bloed, wat is bloed? Mijn innerlijke, geestelijke bloed is het essentiële, dat is het plasma voor de Macrokosmos en wil ik me eigen maken. Wij gaan schrijven! De wil om het af te maken ten opzichte van: Hé, wat gaat ge nu beginnen? Het machteloos staan tegenover de mens met bezit, de geleerde mens, de intellectualiteit, die zei: Schrijft u nog langer van deze eenvoudige boeken? Dit is kinderlijk. Ja, kinderlijk reinheid en waarheid! André, wat is er toch, scheelt jou iets mijn kind? Kan je het mij, je vader en je moeder niet vertellen? Kom, spreek! Men was tezamen in de omgeving van Hendriks, niet waar.

Meester Alcar begon om Jozef heen. Toen het woord 'Jozef' kwam, haalde hem dat uit de trance. Hij kreeg de naam 'André' -- een leven uit Frankrijk -- toen konden wij beginnen en maakten wij de reizen. De boeken van 'Een Blik in het Hiernamaals' kwamen op Aarde en hij ging door, hij wilde vechten. Hij moet, zei Meester Alcar tegen mij, naar de Macrokosmos en zal e Kosmologie beleven, maar waar en hoe dat straks moet gebeuren, dat ligt alleen in handen van de Messias en niet van een Meester uit de zevende sfeer. Toe kwam 'Zij, die terugkeerden uit de dood, de geestelijke romans om u de 'kist' te laten zien en stond Gerard voor hem, op het kerkhof werd Jozef uitgelachen. Lach jij maar zei Jozef. Hé, hé, hé, hé, ik zit nog dagelijks op magere Hein en nog nooit heeft hij mij toegesproken. Maar korte tijd later zat Gerard aan Gene Zijde en dacht: Mijn God, ik heb het tegen Jozef gezegd en ben zelf die magere Hein. En dan kwam het gevecht van Gerard met zijn Meester: Alles hier is krankzinnig. Ja, zei de Meester, hier leven miljoenen mannen en vrouwen en die zijn allemaal krankzinnig, alleen u bent wijs. Wij zijn allen gek, ziet u, maar die gek halen wij eruit. Het verkeerde denken moet plaats maken voor reëel voelen en denken. Toen kwam de strijd en de ontzettende wil van Gerard. Het barste in hem los, hij vloog op en bestormde de duisternis, roepende: Als ik daar jullie allemaal in mijn klauwen kan krijgen, dan zal ik jullie leren hoe het te moeten doen. Het kind was niet te houden! Bent u nieuwsgierig waar hij nu leeft? Wij weten waar hij nu is. Als AndréGene Zijde besteeg om hem te ontmoeten -- Meester Alcar gaf u dat beeld om u te laten zien hoe u reïncarneert en uitdijt -- stond Gerard daar en had hij Meester Jozef te aanvaarden en gingen ze in gedachten naar Den Haag terug, naar het ogenblik dat Gerard op de bok zat, met zijn zweep stampte en smalend lachte. En dan vloeien er tranen van spijt hem over de wangen? Nee, hij was als geslagen en zei: Mijn God, mijn God, wat zegt een mens toch vreselijke dingen, die hij niet kent. En hij vervloekt zich dagelijks wel duizenden malen, omdat hij niet wilde weten en zichzelf niet kende. En dan wandelen beiden, kinderen van de Aarde, hand in hand aan Gene Zijde door die sfeer en zei Gerard: Zijn wij nu één? Och och, och. Indien alleen maar dit gevoel in u kon ontwaken. Indien u dagelijks maar kon beginnen aan die ene Gerard, de koetsier! Wat dan, hoe, dan?

Wanneer wilt ge aan de Kosmologie, het gevecht voor het 'Ontstaan van het Heelal' -- want daarheen gaan we -- nu beginnen? Waarom wordt ge geen Gerard, de koetsier? Waarom neemt ge hem niet in uw hart? Daarna, welzeker, dan eerst -- zoals ik begon -- staan we in de Tempel van Isis en wordt het menes, maar we mogen niet verkeerd denken! Indien wij verkeerd zouden denken -- zei ik -- , dan voelt de Hoge Priester waarheen we gaan en begrijpt hij, dat wij aan de geestelijke afbraak -- voor hem dan -- zijn begonnen en wil zeggen: Wij hebben ons één te maken hier met de bloemen in de levenstuinen van Isis naarmate hij ze ons zal schenken door zijn wijsheid, want hij weet, dat wij worden gevolg. Zie hier deze schone bloem. Kijk, ziet ge de uitstraling van het bericht, op deze bloem ligt het bericht aan ons leven: Wees voorzichtig, ge wordt gevolgd? Het Leven heeft de kelk, dit reine moederschap, de astrale boodschap, ontwikkeld met haar levenssap. Weet de bloem of een insectje, hoe vreselijk het bezield kan worden door het leven van de Ruimte? Dat beeld gaf u 'Tussen Leven en Dood'. Maar voor André Isis kon beleven stond hij bij de haven voor het gedonder van de Macrokosmos, viel kreunend en kermend van pijn ineen en zei: Ik kan niet meer, ik kan niet meer. Ik kan die Macrokosmos niet langer dragen. Ik sta alleen. Waar is Christus nu om mij te helpen? Nog kwamen de woorden, de vraag: Zeg, daarginds in het Al, interesseert u Jeruzalem niet meer? Gij zijt toch in Jeruzalem gegeseld, bespuwd, geslagen en tenslotte aan het kruis getimmerd? Voor wat, is dit niet hetzelfde? Interesseert u Jeruzalem dan niet meer? Dan kan ik het wel opgeven en zijt Gij een onvindbare! Hebt ge nimmer een mens zien zwoegen, ploeteren en zoeken om God en Christus? een mens gaat over levenszeeën van Moeder Aarde en vraagt in Japan: Weet u iets van God en Christus? Is er verdoemdheid? Of aan een Mohammedaan: Wat weet u van God, de bijbel geeft mij twijfel. Wanneer God, de Ruimte, een waarachtig mens ontmoet, die zoekt en wil, dan staat het geestelijke beeld voor u. Gedurende de vakantie zag André zo'n beeld. Als u ontzagwekkend ernstig wilt, is Christus er ook -- zei ik u. Dat beleefde André. Toen hij 's nachts bij de boulevard tot aan de borst in zee ging, zei hij: Dan voel ik tenminste nog de afkoeling, want het brandt zo in mijn hersenen en in mijn bloed. Ik wil Christus spreken! Aan Meester Alcar, Meester Cesarino, Damaskus, de Halve Maan en Umbronus heb ik niet genoeg. Het gaat op dit ogenblik hier om Jeruzalem, om de mensheid! Ik sta te midden van dit Universum en ben gereïncarneerd door mijn wil, mijn arbeid en mijn dienen. Ik houdt van miljoenen mensen en kan niet alleen van één mens houden, ik heb deze gehele mensheid lief! Kus mij niet langer, wereld, vraag niet langer liefde van mij als enkeling, want ik zoek naar uw vaders en moeders. De Meesters waren aanwezig. Zo, zei André, bent u er ook? Ja, zei Dr. Brandts, een Meester uit de zevende sfeer, gaat het niet, André? Nee, het gaat niet. Ja, moeilijk hé, ontwikkeling, verruiming, moeilijk. Maar wij dienden het ook! Je zult bezwijken. Bezwijk toch, ga maar kapot, ga er toch in als je wilt verdrinken! Wil jij verdrinken, wil je eruit, André? Ja? Nu, loop er dan maar in en verdrink maar! Het kan ons niet schelen, niets! Dacht jij hulp te krijgen, dacht je waarlijk van de Ruimte hulp te krijgen, jij, die treurmuziek vertolkt en zegt: Meester, nu gebeuren er ongelukken? Wij gaan dat 'ongelukken' tegemoet, want wij weten waarvoor jij openstaat en wat jij hebt gekund. Wij zeiden altijd: Blijf Jeus, die zal jou door het Universum sturen. Maar nu ben je André! Jeus van moeder Crisje spreekt 'plat' en dan ligt de Universiteit te apegapen, maar ook het 'gedonder' van een stadse persoonlijkheid, ook het geknoei, de afbraak en de vernietiging. Alles bezwijkt door de eenvoud van Jeus, het kind van moeder Crisje! En nu ben jij André! André luisterde. Tot zover,
Meester Zelanus. 


counter free
Google Analytics Alternative