ZELFMOORD GEDACHTEN.
Nu stelde ik mij op de mensen in en voelde hun innerlijk leven.
Hoe
duidelijk waren zij thans voor mij, hoe diep drong ik in hun zielenleven
In
de uitstraling van de mens lagen hun verlangens, hun leed,
hun honger en gebrek. Ik had echter alleen voor hen interesse die een einde aan
hun leven wilden maken. Wie daarover dachten, voelde ik het innigst, want het had
met mijn eigen zielenleven te maken. Met hen was ik verbonden en ik kende hen
als mijn eigen leven.
Voor
mij liep een vrouw. In haar lag leed en smart. Ik voelde dit duidelijk
in mij komen. Zij was nog jong en in lompen gehuld. Haar zou ik volgen.
Waarheen ging zij? Was zij alleen op deze wereld?
Ook
zij was naar hart en ziel gebroken. Ik ontmoette niets dan ellende.
Van de ene straat zwierf zij in de andere. Ik constateerde dat ik in
een ander werelddeel was, want de taal die men hier sprak, was
niet
de mijne. Toch verstond ik haar. In gevoel ging ik in die taal en in het wezen
over en op deze wijze vertolkte ik haar eigen gevoelens.
Dit
was de geestelijke verbinding. Op deze wijze voelde ik alle talen die men op
aarde sprak. Ik bleef deze vrouw volgen want in haar waren gedachten aan
zelfmoord. Deze gevoelens kwamen in mij op toen ik mij met haar had verbonden.
Voortdurend dacht zij daaraan.
Wanneer
zij een einde aan haar leven maakte, zo dacht zij, was haar leed voorbij. Dood
was voor haar dood.
Maar
ik voelde nog meer. In en om haar heen zag ik het middel waaraan
zij dacht, om een einde aan haar aardse leven te maken.
Voor
haar was het een sprong in het water. Maar ook dan zat zij aan haar stoflichaam
vast, en waarheen het ook ging, ook zij had dat verschrikkelijke proces te
beleven. Toch voelde ik dat zij te helpen was.
Wie niet te bereiken was moest men aan zijn lot overlaten.
In
haar lag moederleed en ik voelde waarom zij in deze toestand was
gekomen. Men had haar verlaten en in haar lag een jong leven.
Wanneer
zij een einde aan haar leven maakte, was zij het niet alleen die deze wereld
binnentrad. Het was een dubbele moord, die zij had goed te maken. Nu ik dit
wist, zou ik alles doen om het haar te beletten.
Wie
was het die haar in deze toestand had gebracht en alleen had gelaten?
Het was onmenselijk. Daar voor mij liep verschrikkelijk
leed,
zoals ik nog niet had beleefd. Mijn God, dacht ik, hoeveel wordt
er geleden.
Ik riep niet meer waarom kan God dat goedvinden? ik wist. Ik bleef
met haar verbonden en steunde haar. Ver voerde ik haar weg van de plaats
waarheen zij wilde gaan. Niet dat, dacht ik. Zoek het water niet, het trekt u
aan. Ook zij was geestelijk ziek, want de mens die aan zelfmoord dacht, was
krankzinnig.
Ik
leidde haar naar de rand van een bos. In de onmiddellijke nabijheid zag ik een
huis. Leefden daarin mensen? Deze jonge moeder had hulp nodig. Ik dwong haar om
wat te gaan rusten en zij gehoorzaamde.
Tranen
vloeiden haar over de wangen, tranen van diep menselijk leed.
Toch lag in haar een grote liefde, het was de heilige moederliefde die zij
voelde.
Ik
dacht na wat mij te doen stond. Het was diep in de nacht. Ik dwong
haar kalm te zijn en ging heen. Snel spoedde ik mij naar die aardse woning.
Maar deze was leeg, geen wezen was er te zien. Wat zou ik nu moeten doen om
haar te kunnen helpen? De tijd drong.
Ik keerde tot haar terug en zag dat zij gereed was om heen te gaan.
Water,
water, riep zij innerlijk. Het water zou haar einde zijn.
Daarin
voelde zij geen pijn en was zij van al haar ellende verlost. Ik liet haar nu
begaan, maar bleef haar volgen. Thans kon ik haar niet bereiken, want ik wist
dat ik alleen op het allerlaatste ogenblik mocht ingrijpen. Telkens en telkens
weer haar gevoelens te onderdrukken, maakte
dat haar brein verzwakte en een geestelijke storing zou intreden.
Daarop
was ik voorbereid. Ik had dit in mijn cel beleefd en ik moest
haar daarvoor behoeden. Toch was dit werk moeilijker dan ik dacht, want ik kwam
voor onverwachte dingen te staan. Weer zocht zij de bewoonde wereld op. Haar
geest werkte intens en de rust die ik in haar had gelegd, was verdwenen. Toch
was zij alleen, astrale wezens waren er niet. Dit vond ik zeer vreemd, want
waarom trok zij geen demonen tot zich? Ik peilde haar opnieuw om te weten te komen
vanwaar die onrust zo ineens in haar was gekomen. Diep daalde ik in haar af.
Weer stond ik voor een probleem.
Uit de diepte van haar ziel kwamen deze gedachten en gevoelens.
In
haar werd er iets bewust, er lag in haar een gevoel van sterven. Dit gevoel
dreef haar voort, eindeloos voort, en toch kwam zij niet tot die daad om een
einde aan haar leven te maken. Zij zocht het water op, maar waagde de sprong
niet. Zij kon er niet toe komen, want iets hield haar tegen, het belette haar
het te doen. Was dit haar verleden?
Liet
men mij in haar verleden waarnemen? Het was wonderlijk wat ik waarnam en
duidelijk voelde. Voor mij was het echter een probleem.
Ik bad vurig om dit raadsel te mogen zien, wellicht kon ik haar
dan helpen. Nu naderde zij het water. Wat zou zij doen? Ik volgde
haar en bleef om hulp vragen. Steeds dieper daalde ik in haar zielenleven af. Zij
bleef echter het water volgen. Ik voelde thans dat ik mij niet ongerust hoefde
te maken. Wat een raadsel was toch de mens. Deze verschijnselen had ik nog niet
beleefd. Plotseling sloeg zij een straat in en verdween uit dit gevaar. Hoe is
dit alles mogelijk, dacht ik.
Nu
voelde ik de mij zo bekende inwerking. Haar verleden werd nu voor
mij zichtbaar, zoals ik mijn eigen leven had waargenomen.
Kwam
Emschor (een Meester uit de hogere lichtsferen) mij ook hierin te hulp? In de diepte van haar zielenleven lag zelfmoord
en toch zou zij er niet toe kunnen komen om een einde aan haar leven te maken.
Om die sprong te doen, daarvoor was zij reeds te ver op de geestelijke weg
gevorderd. Dit zou alleen dán geschieden wanneer men een lagere afstemming
bezat. In een vorig leven had zij zelfmoord gepleegd. Hoe eenvoudig was dit
geestelijke probleem nu ik in haar verleden mocht zien. Door armoede en ellende
werd zij haar verleden opnieuw bewust, gingen al die gevoelens in haar
dagbewustzijn over. Nu begreep ik tevens waarom zij alleen was, dat ook zij
niet werd beïnvloed. Haar gedachten om een einde aan haar leven te maken waren
niet intens genoeg om door de demonen te worden opgevangen.
In stilte dankte ik mijn meester voor deze hulp. Ik voelde nu wat mij
te doen stond. Op een bank in een park zette zij zich neer om uit te rusten en
viel spoedig in een diepe slaap. Ik peilde haar slaap en stelde vast hoe lang
deze kon voortduren. Enige uren zou zij slapen en ik had dus enige uren de
tijd. Deze wilde ik benutten. Ik ging op zoek om haar met andere mensen in
verbinding te kunnen brengen, díe haar konden helpen. Ik verwijderde mij en
concentreerde mij op díé mensen die voor mij te bereiken waren. Ik zocht de
omgeving af, doch zonder resultaat. Daarom dwaalde ik in de omtrek rond en zag in
de verte een groot gebouw. Daar ging ik heen.
Toen ik binnentrad zag ik dat het een klooster was en dat daarin monniken
leefden. De mens op aarde was nog niet aan zijn dagtaak begonnen. Ik
concentreerde mij op de tijd en stelde vast dat het vier uur in de morgen was.
Doch hier waren en leefden mensen die mij konden helpen. Van de ene kamer ging
ik naar de andere. Bij ieder bed peilde ik de mens die daar lag. Nadat ik een
tiental kamers in en uit was gegaan, vond ik wat ik zocht. Deze monnik was te
bereiken.
Hij
stond open om de stralen en gedachten van de geest te kunnen opvangen.
Zijn slaap was niet diep, zodat ik hem wakker maakte. Ik spoorde hem aan zich
te kleden. Hij voldeed aan mijn strenge wil, maar hij was verwonderd over zijn
doen en laten, doch deed wat ik van hem verlangde. Toen ik dit had bereikt,
knielde ik neer en bad tot mijn God en mijn leider om mij te helpen. Hetgeen ik
tot stand wilde brengen was niet zo eenvoudig.
Nadat hij zich gekleed had, knielde ook hij neer en deed zijn morgengebed.
Hierin
mocht ik hem niet storen en wachtte af. In mij lag een heerlijke rust. Toen hij
daarmee gereed was, concentreerde ik mij op
hem en wilde dat hij een wandeling zou gaan maken. Doch dit moest
ik even opgeven. Ik voelde wat hij wilde gaan doen en liet hem begaan. Hij
verwijderde zich en trad een kapel binnen. Daar bad hij opnieuw tot zijn Vader
in de hemel en vroeg om zijn dag te zegenen.
Nu
stelde ik vast hoe lang hij zou blijven bidden en toen ik dit wist,
verplaatste ik mij in een flits naar mijn beschermelinge. Zij was nog in diepe
slaap, zodat ik haar wakker maakte. Dit wakker maken was zeer eenvoudig. Ik
verhoogde haar gevoel, waarna de geest zijn taak hernam, door de edele organen
in werking te brengen. Zij beefde van de kou, die arme. Nu legde ik in haar een
blij gevoel, dat haar zwaarste leed geleden was. Daarna spoorde ik haar aan om
heen te gaan. Zij voldeed aan mijn verlangens. Toen ik dit had bereikt, dwong
ik haar één richting te blijven volgen en verwijderde mij bij iedere stap die
zij deed. Eén voetstap van haar waren er tien van mij.
Zo trok ik haar in de richting van het klooster voort. In
het klooster gekomen zag ik dat de monnik gereed was met bidden.Ik
wilde dat hij nu een wandeling zou maken. Hij voelde zich onrustig,
zodat ik mijn concentratie verscherpte, en mijn opzet lukte.
Buiten
gekomen wilde hij terugkeren. Hij werd zich bewust dat er
iets vreemds met hem geschiedde. Ik dwong hem om verder te gaan.
Maak
een wandeling, zo riep ik hem toe, hoe vroeg of het ook is.
Zijn
eigen gevoelens en gedachten werkten mij tegen. Toch deed hij
wat ik wilde, maar hij begon opnieuw te bidden.
Met
beide aardse wezens was ik nu in verbinding. De één trok ik van
verre tot mij en de ander trachtte ik in één en dezelfde richting te voeren.
Toch stond ik nog voor een moeilijk geval. Om het klooster lag een hoge muur en
zij waren gewend om binnen die afsluiting te blijven. Toch zou en moest hij
naar buiten. Met geweld dreef ik hem in de richting van de uitgang voort, doch
hij weigerde. Dit werd hun niet toegestaan. Ik smeekte om hulp en hield mijn
concentratie op de uitgang gevestigd. Plotseling deed hij wat ik wilde. Dit
kwam zeer onverwachts, waardoor ik begreep dat ik werd geholpen. De monnik was
zichzelf niet meer, ik had hem in een toestand van halftrance gebracht.
Buiten gekomen zag ik ook haar in deze richting naderen. Nog enige
seconden en zij zouden elkaar ontmoeten. Hoe gelukkig was ik.
Op een eenzame weg bracht ik hen in verbinding. De monnik keek
naar het in lompen gehulde wezen, doch ging haar voorbij.
Mijn
God, dacht ik, is mijn werk voor niets geweest? Op mijn innige concentratie
bleef hij staan en keek naar haar. Liefde, niets dan liefde legde ik in hem.
Help
haar, zei ik tot hem. Help, toe help, zij heeft uw hulp nodig.
Hoe
moeilijk was het toch om dit tot stand te brengen. Zijn toestand begreep ik. Deze
monnik was niet gewend om mensen, en nog wel vrouwen, aan te spreken en toch
moest het. Ik kreeg hem ertoe naar haar te gaan. Ik riep tot hem: Zij heeft uw
hulp nodig.
Plotseling keek hij om en naast zich. Duidelijk had hij mijn woorden opgevangen.
Toch was ik onzichtbaar voor hem. Nu dwong ik haar te blijven staan en naar de
monnik te kijken. Toen ik ook dit had bereikt, verbond ik mij weer met hem en
riep hem toe: Help haar. God is liefde! God is liefde. Gij moet haar helpen!
Eindelijk
overwon hij zichzelf en zei tot haar: Moet ik u helpen?
Hij
sprak mijn woorden uit zonder het te weten. Zij schreide.
Mijn
zuster, zei hij, kan ik u helpen? Onze Almachtige Vader zendt
mij tot u.
Toen
ik hem deze woorden hoorde spreken, voelde ik mij wegzinken.
Een
innig gevoel van geluk stroomde in mij. Goddank, dacht ik,
zij is gered. Toch hield ik mij staande en zag dat zij naar binnen werd
gebracht. De deuren sloten zich achter haar en mijn werk was voorbij.
Op de plaats waar ik was, knielde ik
neer om mijn Vader ervoor te danken dat ik een mens had mogen helpen.
Daarna
zocht ik de monnik op. Hij was in de kapel en bad tot God en
dankte zijn Vader, zoals ik had gedaan. In mij zag hij de Heilige Geest. De
Heilige Geest was uit de hemel neergedaald en had hem dit wonder laten
volbrengen. Zij voelden het als een wonder en men dacht in hem een heilige te
zien, maar ik was de heilige geest geweest. Toch was ik nog slechts aan het
begin van mijn eigenlijke weg, maar het deed mij goed dat zij dit als een
wonder beschouwden.
Daarna
bezocht ik de jonge vrouw. Zij lag in een smetteloos wit bed
en schreide van geluk. Ook zij dankte haar Vader. Wij allen hadden onze eigen
God, en toch, haar jonge leven was gered. Men verzorgde haar en haar kind zou
op aarde geboren worden.
Lantos (Meester Zelanus).