ZOALS IN HET ALLEREERSTE BEGIN. 
In de wereld van het onbewuste maakt de ziel zich  voor een nieuwe geboorte gereed. Hier leeft zij in een stilte, die God voor haar opbouwde, en hier komt zij tot zichzelf. Geholpen door haar Schepper gaat zij na, wat er in het vorige bestaan aan goed en kwaad werd gedaan. Hier leeft zij weer in het eerste ogenblik, dat God haar schiep en zij als embryonaal leven, als cel, aan haar evolutie begon. Er zijn miljoenen vonken om haar heen, zielen, dié als zij, wachten op de terugkeer naar Moeder Aarde. Zij kunnen zich niet met elkaar verbinden; ieder beleeft een eigen wet. Boven, achter, voor en in haar, hoort en voelt de ziel de stem van haar Schepper, die haar toeroept: Kom tot Mij, bewust in al uw eigenschappen. Ik wacht u. U leeft in een oneindigheid en toch in het tijdelijke, want straks gaat u opnieuw naar de werelden, waar u leven moet om Mij en uzelf beter te leren kennen. Het gaat, zoals Ik dat heb gewild. U zult graad na graad beleven, de ene wereld na de andere overwinnen en zo ééns de onmetelijkheid van uw wezen leren kennen. Werk aan uzelf, mijn kind, opdat u door uw verworven liefde Mij zult bezitten!"

Heilig is dit verblijf in de wereld van het onbewuste, waar de ziel met haar Vader in gesprek komt en nieuwe krachten opdoet om haar komende taak te kunnen vervullen. Als wij in de wereld van het onbewuste leven en op een nieuwe geboorte wachten, dan ontvangen wij juist dat, wat wij niet willen, omdat het juist datgene is, wat wij nog niet bezitten. Zij, die zeggen: 'Ik wil niet terug' en dit alleen doen uit angst voor al die stoffelijke ellende, zijn geestelijk dood, zijn niet wakker en bewust en zullen terugkeren en juist dat beleven, wat zij niet willen ontvangen. Wie niet wil ontvangt en wie ontvangen wil, ontvangt niet, wanneer het tenminste met aardse dingen en toestanden heeft te maken en wanneer het alleen is om te bezitten, om rijk te zijn. Er is maar één wereld van onbewust leven, waarin het zielenleven leeft om het stoffelijke organisme te bezielen. Maar in die wereld liggen alle verschillende afstemmingen, van de laagste tot de hoogste graad. Het bezielende leven, dus de geestelijke energie, de geest, die zo ver reeds zijn stoffelijk leven heeft afgelegd, moet de eerste graad - het vonkstadium - weer aanvaarden, wil hij het stoffelijke omhulsel kunnen binnengaan. Heeft de ziel  in haar aardse leven disharmonisch geleefd, dus de uiterste grenzen overschreden, dan treedt zij in die toestand de wereld van het onbewuste, de wereld van de wedergeboorte, binnen. Wanneer er nu onmiddellijk een nieuwe geboorte zou volgen, er dus van rusten geen sprake zou zijn, dan zou dit zielenleven in het embryo een stoornis tot stand brengen en zou de bevruchting verbroken worden. Het vorige stadium zou dan het nieuwe overheersen en de vrucht vernietigen. Het bezielende leven past zich echter aan dat stoffelijke kleed aan, wat in dit stadium het embryonale leven is.

De ziel moet dus naar het vonkstadium terugkeren, wil het innerlijke leven in het embryo kunnen overgaan. Dat eerste stadium behoort tot de duisternis, de toestand, vóórdat God zich openbaarde. Er was dus nog geen bewustzijn in dat menselijke stadium en omdat er geen bewustzijn is, overvalt deze werking de ziel, wanneer zij hierin als mens, als geest dus, afdaalt. Wij weten, dat dit innerlijke leven reeds vele malen heeft geleefd en zich daar in die levens verschillende eigenschappen heeft eigen gemaakt. Toch behoudt het innerlijke leven al deze eigenschappen, die het zich in al die eeuwen heeft verworven. Al die eigenschappen zijn in het zielenleven aanwezig en zullen ontwaken, naarmate het stoffelijke organisme opgroeit. Op het ogenblik al, dat twee mensen eraan denken de stoffelijke verbinding tot stand te brengen, wordt het bezielende leven aangetrokken. En dit aantrekken is ook weer als het eerste stadium, de schemering, waarin het openbaringproces aanving. Toen God zich openbaarde, trad er een lichtende toestand in, met andere woorden: De duisternis loste op. Dit verschijnsel manifesteert zich in de mens - wanneer hij wil scheppen - op dezelfde wijze, als toen God zich openbaarde. Wanneer het scheppende wezen, de man dus, hieraan denkt en die handeling voltrekt, dan schept hij een toestand en gebeurt er iets, wat God in het openbaringsproces heeft gedaan. Op dat ogenblik ondergaan wij het openbaringsproces. Na deze daad, deze wilsconcentratie, schept de mens en komt de bevruchting tot stand. Het dienende en stuwende wezen aanvaardt deze werking en er ontstaat iets wonderbaarlijks. Dat wonder is het eerste stadium van iedere planeet. Die planeet is doorschijnend, maar gaat zich verdichten. Alles en alles is in het menselijke embryo aanwezig. Wij zien Gods openbaring in geestelijke en stoffelijke vorm daarin terug en het is pas volmaakt, wanneer het kind wordt geboren. Dan is in die negen maanden gebeurd, wat in de schepping biljoenen jaren duurde, voordat het universum gereed was. Daarom is het universum ook in het moederlichaam aanwezig. Wanneer de man dus hieraan denkt, doet hij niets anders dan wat God in het oneindige deed en wat het heelal werd en daarom is alles heilig. De mens schept, want hij geeft het leven aan een ander mens.

De mens schept in het klein, wat God in het oneindige deed. Ook daarin en daardoor keren we naar het allereerste stadium van de eerste planeet terug en worden we steeds weer met dit wonder verbonden. Dáár gaf het ene leven zijn eigen leven aan dat andere celletje. Dáár, in dat eerste ogenblik, stierf het stofleven. Nu doet de volmaakte mens dit en blijft in leven, omdat hij die natuurkrachten bezit. Wanneer het scheppende individu zich geeft en de moeder dit heilige ontvangt, komt er een werking tot stand, die wij in de schepping kunnen volgen en die de hele schepping en het universum vertegenwoordigt. Dat machtige, dat Goddelijke, heeft God in handen van de mensen neergelegd, omdat wij mensen Goddelijk zijn en Zijn Leven hebben ontvangen. Eindelijk wordt dan de ziel aangetrokken en zal op Aarde worden geboren. Een zalige stilte ligt in dit zielenleven, van niets weet dit leven meer af. De ziel daalt in het embryo af als de vonk Gods en dit is vanaf het begin van de schepping zo geweest. In het embryo, dat kleine nietige vruchtje, dat in het moederlichaam leeft en het kind wordt, ligt toch reeds in dat stadium de hele schepping vast. Wij zien daarin alle tijdperken, die de planeet Aarde heeft beleefd: Het planetenstelsel, het universum dus, maar tegelijkertijd al die vorige overgangen, die het menselijke wezen heeft afgelegd! Dat biljoenenproces ligt in het embryo opgesloten en ligt daaraan vast: Het is de schepping!
H. R. 


counter free
Google Analytics Alternative